woensdag 28 september 2011

Mobile learning in het HO: geen ELO’s maar App Stores

Frank Thuss
Als je verschillende trendwatchers mag geloven heeft ‘mobile’ helemaal de toekomst, dus ook binnen het onderwijs. Voor veel onderwijsinstellingen is het echter nog te vroeg om te spreken van een duidelijke, afgebakende visie op welke rol mobile learning kan spelen binnen leren en opleiden. Binnen de HAN hebben we nu het project ‘Learning on the Go’ opgestart. In dit project ontdekken docenten en studenten in laagdrempelige, kleinschalige pilots de didactische meerwaarde van mobile learning. In dit project zien wij mobile learning als leren dat op elke gewenst moment kan plaatsvinden, ondersteund door mobiele technologie (Winters, 2007). Qua technologie richten we ons in de pilots op smartphones en tablets.

Docenten gaan in de pilots bijvoorbeeld aan de slag met korte, mobiele kennisclips, mobiel formatief toetsen of met het maken van lesmateriaal met augmented reality. Deze pilots kunnen in een later stadium dienen als input voor een HAN-brede visie op leren met ICT (en dus ook mobiele devices).
Vooruitlopend op deze pilots denk ik al wel eens na over hoe leren (met of zonder device) er uit zal zien in, pak ‘m beet 2020. Wat is er dan allemaal veranderd? Nu ben ik niet zo’n visionair die meteen dingen roept als ‘we lopen dan allemaal rond met een geïmplanteerde chip’; ik denk dat die veranderingen in het onderwijs niet zo radicaal zijn. Hieronder beschrijf ik enkele mogelijke veranderingen, licht gebaseerd op de uitgangspunten die we hanteren voor het bijwerken van onze visie op de digitale leer- en werkomgeving (DLWO) van de HAN.


There’s an app for that: de ELO als ‘app store’

Leren met ICT is in 2020 niet meer iets dat je vooral doet in een ‘one-size-fits-all’ electronische leeromgeving of ePortfolio op een PC. De ‘ didactische app’ is gemeengoed geworden in het onderwijs. De didactische app is simpel in gebruik en vooral goed in een specifieke didactische toepassing en niet meer dan dat. Wil je peerfeedback in je onderwijseenheid? Afstandsleren middels kennisclips? Vaardigheden oefenen in een veilige omgeving? Samenwerkend leren? Allemaal mogelijk dankzij gemakkelijk te gebruiken en onafhankelijke apps, die niets anders doen dan deze specifieke didactische concepten ondersteunen. De elektronische leeromgeving is een soort ‘app store’ geworden, waar opleidingen en lerenden zelf de apps kiezen die het beste passen bij hun visie op leren. Dankzij een ruime keuze uit deze didactische apps worden concepten als ‘social learning’ (b.v. peer feedback) en ‘situated learning’ (leren op de werkplek, praktijkleren) echt persoonlijk en plaatsonafhankelijk. (Sharples, 2008). Het maakt niet uit met welk device je een didactische app gebruikt; ze draaien overal op dankzij de doorontwikkeling van de HTML5- ‘webapp’ (De roosterapp van de HAN is daar een voorzichtig voorbeeld van). Didactische apps weten natuurlijk alles van je; ze zijn dan ook gekoppeld aan het learning analytics gedeelte van de app store (en dus electronische leeromgeving).

Scholen ontwikkelen overigens nog steeds hun eigen apps, want we doen nog steeds dingen op onze eigen manier. Voorlopers op het gebied van mobile learning (zoals Abilene CU en het Hondsrug College) laten dat ook zien dat dat nodig is.

It’s in the connection, stupid!

Leren gebeurt in 2020 vooral in sociale media- achtige netwerken, en die zijn natuurlijk vooral mobiel. Het ePortfolio is bijvoorbeeld een soort ‘LinkedIn’ stel ik me dan voor, waarin studenten (of eigenlijk, iedereen) zelf een account aanmaken die ook hun leven lang bij hen blijft, en niet meer instituutsgebonden is. Studenten bouwen hier hun eigen (persoonlijke en zakelijke) netwerken in op en bepalen zelf wat voor wie zichtbaar is. Dankzij slimme koppelingen kunnen bewijsmaterialen gemakkelijk in andere ‘apps’ (zoals een discussiebord of wiki) binnengehaald worden, maar ook omgekeerd; didactische apps werken ook automatisch je ePortfolio bij. Het ePortfolio lijkt misschien dan ook wel op de nieuwe Timeline- weergave van Facebook, zodat je een compleet overzicht van je lerende leven krijgt.. Het bijwerken van dit ePortfolio kan met elk apparaat, op een manier zoals je nu al met een app je Facebook of Twitter pagina’s bijwerkt. Het ePortfolio wordt zo een platform waar niet alleen formele leerervaringen worden vastgelegd, maar ook informeel leren een plek krijgt.

De les begint, mobiel aan! Bring your own device to class.

Verbieden van het mobieltje of laptop in de les? Ondenkbaar in 2020. Devices zijn ook in fysieke bijeenkomsten een wezenlijk onderdeel geworden van het leerproces. Smartboards of whiteboards zijn er niet meer, we hebben nu allemaal een tablet (of iets soortgelijks) waarop we synchroon content kunnen bekijken en daarmee kunnen interacteren, en als een leerling iets plenair wil laten zien, wordt dat gewoon draadloos op een witte muur geprojecteerd. Studieruimtes hebben geen studenten- PC’s, boekenkasten of andere fysieke media meer. Studieruimtes zijn verdeeld in verschillende omgevingen waarin studenten gemakkelijk kunnen (samen)werken met hun eigen devices. De ICT- afdeling van de school is er volledig op ingericht om al die verschillende devices te kunnen ondersteunen.

Zo zie ik mobiel leren in 2020, maar dit is nog maar een tipje van de sluier natuurlijk. Zie voor meer ideeën en tips ook mijn weblog Apps in het Onderwijs; heb je zelf nog goede ideeën of voorbeelden van mobile learning in het hoger onderwijs, schroom dan niet om te reageren. De uitkomsten van de pilots ga je in ieder geval ook terugvinden op ons HAN-ICTO blog.

Bronnen:

· Winters, N. (2007). What is mobile learning? In M. Sharples (Ed.), Big issues in mobile learning (pp. 7-12). Nottingham: LSRI.

· Sharples, M. (2007). Big issues in mobile learning van http://www.lsri.nottingham.ac.uk/Publications_PDFs/BIG_ISSUES_REPORT_PUBLISHED.pdf

maandag 26 september 2011

Web en de wereld van de mobiele apparatuur...

Chris Blom

Technologie accelereert het leren. Dat is de subtitel van deze Blog. Maar dat gaat lang niet altijd gepland en doelbewust. Vandaar enige aandacht voor ontwikkelingen op het web en in de wereld van mobiele apparatuur.

Hoe ontwikkelt deze zich? Wat zijn dan de gevolgen voor de instellingen voor HO?

Google is met zijn websites, apps en besturingssysteem een voorbeeld van wat de ontwikkeling van het web gaat worden. Een voorbeeld met een slechte naam vanwege slecht informatie beleid, maar wel een met grote impact. De inkomsten komen niet van de verkoop van apparatuur, of van software, maar vooral van de advertenties. Gebruikers hebben veelvuldig contact met spullen van Google en dat contact met die grote aantallen is de sleutel tot de bizarre inkomsten die Google genereert. De focus ligt op individuele gebruikers contacten. Het geld komt van de adverteerders die per klik geld moeten afdragen. Dus is de ontwikkeling ook gericht op het verlokken van die grote aantallen tot nog meer contact met de spullen van Google. Meer schijfruimte gebruiken op het web: kassa. Een office suite aanbieden: opnieuw dat rinkelende geluid. Er zijn ook andere spelers zoals Microsoft, Apple en Amazon, die dat op een vergelijkbare manier aanpakken, en eenzelfde slagkracht weten op te bouwen. Apple werkt meer met de appstore en i tunes verkopen om geld te maken, en uiteraard met de verkopen van hun innovatieve hardware. En ook Apple heeft de individuele gebruiker centraal staan in hun verdienmodel. Microsoft hobbelt wellicht wat achteraan, maar dat is traditie. En die traditie leert dat ze op tijd weten mee te komen.

Deze spelers bepalen de toekomst van het web. Contracten met grote klanten en instituten die apparatuur of software afnemen spelen hier amper meer een rol. Het zijn de individuele gebruikerswensen die het web bepalen (vooral ook in samenhang met hoe de Microsofts en Googles daarmee omgaan) en niet wat grote of kleine HBO instellingen zouden willen wat er gebeurt.

Deze ontwikkeling vertaalt zich in individuen, studenten en docenten, die een eigen ‘werk en leefomgeving’ meenemen in de vorm van mobiele apparatuur, hun eigen browser instellingen, en hun eigen plek waar de bestanden staan, en een eigen voorkeur aan apparaten, merken en webapplicaties. Het nieuwe werken komt eraan, niet omdat de instellingen kantoorruimte willen besparen, maar omdat studenten en docenten hun ‘werk en leefomgeving’ al in de tas hebben. De snelheid van deze ontwikkeling is eigenlijk alleen afhankelijk van economie. En kijk je naar hoe snel de i-pad en smartphone ontwikkeling zich doorzet, kan het best hard gaan. Vijf jaar geeft dan gelegenheid tot grote veranderingen.

Dit is niet de bril waarmee doorsnee HBO instellingen of Universiteiten hun eigen websites of IT diensten bekijken. De traditie is dat de instellingen zelf bepalen wat zij de medewerkers en studenten aan diensten aanbieden: De schijfruimte, de mailaccounts en de telefoontoestellen die aan kunnen sluiten, de voorlichtingswebsites en de eigen portalen. In die traditie bepaalt de instelling zelf hoe ‘hun’ web eruit moet zien en hoe de gebruiker zich daar moet gedragen. Denk bijvoorbeeld aan de keuze van de browser (nee, we hebben alleen voor Internet Explorer getest….).

Als deze redenering klopt (en daar ben ik van overtuigd) is de herpositionering van een onderwijsinstituut geen keuze meer, maar een kwestie van tijd. Het hoeft geen mailaccount meer uit te geven, maar wel de juiste koppelingen aan te leveren. Dat geldt ook voor de schijfruimte of de office suites. Niet meer zelf doen, maar wel afspraken maken over hoe je met de informatie moet omgaan: waar staan de portfolio’s en te beoordelen producten precies. De websites gaan vervangen worden door de afzonderlijke informatie ’chunks’, bijvoorbeeld in de vorm van portlets of webparts die via de mobiele platvormen geraadpleegd kunnen worden. De medewerker neemt straks zijn eigen spullen mee en de instelling zorgt voor de koppelingen.

Dit kan alleen goed gaan wanneer er echt een andere bril wordt opgezet. Niet meer de bril van de IT systeem ontwikkeling. De poging om het ‘gehele proces in kaart te brengen, de functies te definiëren, het technisch ontwerp neer te zetten en het systeem te ontwikkelen’. De illusie dat je vanzelfsprekend het webdomein en de webcommunicatie in de hand hebt en kan bepalen, kan vaarwel gezegd. De bril moet er een worden van de dienstverlening voor individuele klanten. Met het gebruik maken van de webcapaciteit die er is. Het web is definitief niet meer een domein van IT, maar vooral een domein van sociale interactie. We moeten dus ophouden met denken in termen van het realiseren van techniek, maar vooral in termen van sociale ontwikkeling.

En dan de vraag hoe het leren daarin past. Daar ligt de uitdaging. Wie neemt hem op?





Chris Blom is adviseur onderwijs en IT en verzorgt trainingen aan docenten van de Wageningen Universiteit. Hij werkt bij de afdeling Educational Staff Development (WUR) en is betrokken bij de SURF special interest group Digitale Leer en Werkomgeving (sigDLWO).Chris Blom, Costerweg 50, 6701 BH Wageningen. 0317483939. Chris.Blom@wur.nl

zondag 25 september 2011

Onwetendheid en het plezier om te merken dat je wat kan leren!

Silvester Draaijer

Nadat ik cum laude was afgestudeerd als Industrieel Ontwerper aan de TU-Delft ben ik helemaal afgedwaald van dat vakgebied. Samen met twee vriendjes heb ik nog een paar jaar een ontwerpbureau gehad maar in het begin hadden we geen geld. Ik moest er dus wat ‘bijklussen’ om een inkomen te verwerven.

Dat lukte heel aardig omdat ik een aanstelling kreeg als docent bij de HBO-opleiding Industrieel Productonwerpen  in Den Haag. Zomaar in de schoot geworpen gekregen. Vol goede moed heb ik mij in het onderwijs gestort. En ik werd goed ingewerkt: ik kreeg een driedaagse training van de toenmalige onderwijskundige dienst van de TU-Delft en ik kon aan de slag. En ik moet zeggen, dat ging mij heel goed af. Begonnen als tutor in probleem gestuurd onderwijs ‘klom ik op’ naar ontwikkelaar van PGO-blokken, projectonderwijs begeleider, docent mechanica en afstudeerbegeleider. Ja, ik kon er wat van.

Ook kregen de daar aanwezige onderwijskundig adviseurs mij in het vizier: daar was een actieve docent die wel wilde innoveren. Ze verleiden mij een projectaanvraag in te dienen voor de toenmalige OnderwijsKwaliteitsfonds (OKF), gelden om een digitale mechanica cursus te maken. Dat project strandde jammerlijk.

Wat me echter goed bij is gebleven was de totale spraakverwarring die er tussen mij en de onderwijskundig adviseur bestond over expertise in mechanica kennis en kunde en het toetsen van mechanica kennis en kunde bij studenten. We werden niet boos op elkaar, maar begrepen elkaar niet. We bleven maar voortdurend aftasten wat de ander nu eigenlijk bedoelde.

Na deze periode ben ik verder gegroeid in het onderwijskundig vakgebied en in het bijzonder het domein van het toetsen. Ik ben daar denk ik nu zo’n vijftien jaar in werkzaam en heb ondertussen mezelf expliciet verder ontwikkeld en getraind. Dat doe ik onder andere door onderzoeksliteratuur te lezen en te bestuderen. Daar liep ik een poosje geleden tegen twee zeer interessante artikelen aan waar ik indirect op werd gewezen door Paul Kirschner van de OU. Het zijn artikelen van Kruger en Dunning (2003; 1999) met de welluidende titels “Why people fail to recognize their own incompetence” en “Unskilled and unaware of it: How difficulties in recognizing one’s own incompetence lead to inflated self-assessments”. Ik geloof dat de titels al genoeg zeggen: het is voor mensen heel erg moeilijk om over de grenzen van hun eigen kennis en kunde heen te kijken. Ze zijn zich niet bewust van hun kennislacunes en zijn ook niet in staat om deze zelf te ontdekken. Bovendien gaan ze zichzelf ook nog eens overschatten! Een ander interessant artikel dat ik las ging over het feit dat expertise zeer domeinafhankelijk is (zie bijvoorbeeld Ericsson & Charness, 1994): een goede voetballer is niet perse een goede voetbalpresentator (op de uitzonderingen na natuurlijk)

Nu gaat het schrijven van een goede column vaak het best als je je een beetje boos maakt. Je maakt je bijvoorbeeld boos over de onwetendheid van anderen (niet van jezelf natuurlijk). Zo wind ik mij nogal eens op over onwetendheid van docenten als het gaat over toetsen en beoordelen met gesloten vragen. Het valt mij op dat zij heel ongearticuleerd over dit onderwerp kunnen spreken (lees ter illustratie dit artikel eens Johannesen & Habib, 2010): ‘Toetsen met multiple-choice vragen zijn slecht’, ‘Ik hou niet van toetsen met multiple-choice vragen’, ‘open vragen zijn veel beter’, ‘studenten gokken zich met multiple-choicevragen door het curriculum’, etc. Ze maken ook allerlei beginnersfouten als het gaat om toets- en vraagconstructie en denken ongedifferentieerd over zaken als cesuurstelling. Het gaat zelden over de betrouwbaarheid of validiteit van toetsen of het feit dat uit onderzoek is gebleken dat de correlatie tussen parallelle toetsen met open en gesloten vragen zeer hoog is en toepassing van gesloten vragen een goede keus kan zijn om die reden.

In al die gevallen dwing ik mezelf om mildere gedachten te koesteren. Bijna alle docenten in het hoger onderwijs geven daar in de eerste plaats les vanwege het vakgebied waaruit ze komen. Daarin zijn ze expert. En ik denk terug aan mijn gesprekken met de onderwijskundig adviseur uit Den Haag. En hoe ik daar als net afgestudeerde ontwerper mij op een totaal ander vakgebied begaf: de onderwijskunde. Totaal onwetend!

En toch kwam het nog redelijk goed met zowel de onderwijskundig adviseur als ikzelf. Ik wens daarom iedereen in het onderwijs geduld, liefde voor het vakgebied van het opleidingdomein én van de onderwijskunde toe. En niet te vergeten een onderzoekende geest om verder te komen!

En oh ja, het ontwerpbureau liep op de klippen toen we wél geld verdienden. Maar ik had mijn nieuwe roeping toen al gevonden.


Bronnen:
Dunning, D., Johnson, K., Ehrlinger, J., & Kruger, J. (2003). Why people fail to recognize their own incompetence. Current Directions in Psychological Science, 12(3), 83-87. doi:10.1111/1467-8721.01235

Ericsson, K. A., & Charness, N. (1994). Expert performance: Its structure and acquisition. American Psychologist, 49(8), 725-747. doi:10.1037/0003-066X.49.8.725

Johannesen, M., & Habib, L. (2010). The role of professional identity in patterns of use of multiple‐choice assessment tools. Technology, Pedagogy and Education, 19, 93-109. doi:10.1080/14759390903579232

Kruger, J., & Dunning, D. (1999). Unskilled and unaware of it: How difficulties in recognizing one’s own incompetence lead to inflated self-assessments. Journal of personality and social psychology, 77(6), 1121–1134.

dinsdag 20 september 2011

Hoe kennisclips didactiek kunnen veranderen: Flipped Classroom

Esther van der Linde
Adviseur ICT in Onderwijs, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Bij de HAN is het afgelopen schooljaar een project uitgevoerd met als hoofdthema weblectures. Belangrijk doel van het project is hoe we het effectief gebruik van video in het onderwijs laagdrempelig kunnen maken voor docenten en studenten. Verschillende opleidingen hebben in het project geëxperimenteerd met het opnemen van colleges en kennisclips. Op basis van de resultaten van de pilots, gesprekken met collega instellingen in het land en  literatuur over de inzet van video hebben wij twee belangrijke conclusies getrokken:
-        Ontwikkel korte kennisclips ipv opnames van hoorcolleges
-        Maak deze kennisclips onderdeel van een actief, betekenisrijk leerarrangement.

Weblecture vs kennisclip
Het integraal opnemen van hoorcolleges en deze beschikbaar stellen als weblecture, levert  een meerwaarde omdat studenten altijd toegang hebben tot het materiaal, wanneer ze maar willen. Uit vele onderzoeken blijkt dat studenten dit waarderen.(Gommer & Bosker, 2008, Traphagan, Kushera & Kishi, 2009, Mckinney, 2008 en vele anderen). Maar het gehele  hoorcollege terugkijken is  erg lang en saai, en er verandert niets aan de didactiek. Studenten zitten nog te lang passief te consumeren, terwijl ze eigenlijk zelf actief aan de slag moeten met de lesstof. Het integraal opnemen van colleges kost de docent weinig inspanning, maar levert dus relatief maar weinig op. Daarbij komt dat het organisatorisch vaak lastig (roostering, op- en afbouw van opnamesets) of duur ( overal vaste opnamesets inbouwen) is. Nadeel is ook dat de docent niet gedwongen wordt na te denken over het onderwijskundig doel van de weblecture.

Voor de HAN zijn we dus op zoek naar een andere oplossing dan het integraal opnemen van colleges, namelijk de kennisclip. Een kennisclip is een kort filmpje waarin een docent (zonder publiek) de kern van een thema uitlegt, ondersteund met een bijv. powerpoint presentatie. Bekende kennisclips zijn die van docent Bob van den Brand die hiervoor verscheidene prijzen heeft gekregen. Zo’n kennisclip vergt natuurlijk voorbereiding van de docent. Hij moet een lang hoorcollege inkorten tot korte presentaties, zijn powerpointpresentatie bewerken en de clip opnemen.
Maar ook dan zijn we er nog niet. Want hoe ga je deze kennisclip inzetten?

The flipped Classroom
The flipped Classroom model is populair gemaakt door Salman Khan. Salman Khan is de man achter de http://www.khanacademy.org. In maart 2011 geeft hij een Ted presentatie waarin hij het principe achter de Khan academy uitlegt, het flipped classroom principe:
Sindsdien is het een populair begrip en wordt er veel over geschreven. (zie http://mast.unco.edu/programs/vodcasting/  en http://vodcasting.ning.com/ maar ook in Nederland   http://wilfredrubens.typepad.com/wilfred_rubens_weblog/2011/06/drieluik-the-flipped-class-in.html )
Het basis idee van flipped classroom is dat de kennisoverdracht thuis gebeurt, dmv een kennisclip en dat vervolgens het huiswerk in de les wordt gemaakt waar de docent bij is. Hierdoor kan de contacttijd effectiever gebruikt worden door samen te werken en vragen waar de student thuis geen antwoord op kan krijgen meteen te behandelen. Natuurlijk is wat hij verteld niets nieuws, al in 2000 schreven Lage, Platt & Treglia een artikel genaamd Inverting the classroom. En ook toen was het eigenlijk niet nieuw, want het sluit aan sociaal constructivistische principes dat lerenden zelf hun kennis moeten construeren door actief en met elkaar aan de slag te gaan met de leerstof. Maar het effectiever inzetten van de contacttijd spreekt mij erg aan.

Zoals bij de meeste onderwijsvernieuwingen met ICT, is de kans aanwezig dat men zich vooral focust op de ICT component en niet op het gehele leerarrangement. Zie bijvoorbeeld het artikel van Audrey Watters dat Wilfred Rubens recenseert op zijn weblog. Met de opmerking: ‘Deze bronnen (Khan Academy, kennisclips) moet je hergebruiken binnen een didactisch rijk leerarrangement’ slaat Wilfred Rubens wat mij betreft precies de nagel op de kop. Het gaat uiteindelijk om het ontwikkelen van betekenisvolle leerarrangementen. En contacttijd vrij maken door de kennisoverdracht te verplaatsen naar thuis, lijkt goede mogelijkheden te bieden voor nieuwe effectieve leerarrangementen.

Leerarrangementen met kennisclips
Hoe ziet een betekenisvol leerarrangement met kennisclips eruit?

Er zijn al een aantal ideeën en goede voorbeelden:
-        Jason Day experimenteert in zijn promotie onderzoek (een aanrader!) met 
    leerarrangementen met kennisclips. Hij laat de kennisclips bijvoorbeeld volgen door
    korte opdrachten over de leerstof in de kennisclips. In de les worden verschillende
    leeractiviteiten uitgevoerd, docentgeleide leergesprekken, groep activiteiten en
    individuele opdrachten.
-        Heino Logtenberg filosofeert op dit blog over de inzet van VLA’s
-        Jackie Gerstein beschrijft een flipped classroom model op het
    ‘
User Generated Education weblog:



De komende tijd gaan we binnen de HAN  op zoek naar mogelijke leerarrangementen met kennisclips. Omdat in een leerarrangement het doel en de lerende centraal staan, verwacht ik veel verschillende effectieve mogelijkheden te vinden.

Laagdrempelig
Een belangrijk doel van ons HAN videoproject is onderzoeken hoe we het effectief gebruik van video laagdrempelig kunnen maken. De pioniers redden zich met veel doorzettingsvermogen en enthousiasme. Maar ik wil graag dat alle docenten effectieve leerarrangementen met kennisclips kunnen ontwikkelen. Door inzicht te krijgen in mogelijke en onmogelijke leerarrangementen kunnen we docenten beter ondersteunen in de technische en didactische aspecten van kennisclips. En zo een stap maken naar het onderwijs van de toekomst.


Literatuur
-    Day, J. 2008, Investigating learning with weblectures, laatst bezocht 15 september2011 http://smartech.gatech.edu/xmlui/bitstream/handle/1853/22627/day_jason_a_200805_phd.pdf?sequence=1
-    Gerstein, J.  The flipped classroom, a full picture, laatst bezocht 15 september 2011 http://usergeneratededucation.wordpress.com/2011/06/13/the-flipped-classroom-model-a-full-picture/
-    Gommer, L.  & Bosker,M.,  2008, Video pilots UT
-    Lage, M., Platt, G. & Triglia, M., 2000, Inverting the Classroom: A Gateway to Creating an Inclusive Learing Environment, Journal of Economic Education, vol. 31, no.1, laatst bezocht 15 september 2011, http://www.jstor.org/stable/1183338
-    Logtenberg, H. Weblectures nee VLA, laatst bezocht op 15 september 2011  http://onderwijsinnovatie.blogspot.com/2011/06/weblectures-nee-vla.html
-    Rubens, W.  Drieluik the flipped class, laatst bezocht op 15 september 2011 http://wilfredrubens.typepad.com/wilfred_rubens_weblog/2011/06/drieluik-the-flipped-class-in.html
-    Rubens, W. De Khan Academy als alternatief is verarming van didactiek, laatst bezocht 15 september 2011, http://wilfredrubens.typepad.com/wilfred_rubens_weblog/2011/07/de-khan-academy-als-alternatief-onderwijssysteem-is-verarming-van-didactiek-in.html

vrijdag 16 september 2011

Het trek het maar over de vakantie heen virus?


Karin Winters

In eerste instantie had ik een post willen schrijven vol vette reclame voor ons bedrijf of het even lekker afzeiken van een irritante vorige gastblogger…maar dit onderwerp is actueler.

Zo rond half juni begint het “we trekken het even over de vakantie heen” virus en dat stopt half september. Dan is onderwijzend Nederland weer actief. Nadat de wachtwoorden en gebruikersnamen gereset zijn. Er postbussen vol foutmeldingen (volle bak) of nog erger Out of Office replies geruimd zijn…gaan we er weer voor.

Dat betekent dat 3 maanden de boel op een laag pitje staat, dat is 25% van een jaar. Daar zou een gewoon bedrijf mee op z’n reet gaan. De salarissen gaan namelijk gewoon door, stroom water en alle andere vaste lasten van schoollocaties ook.

Bij sommige ROC’s gaat gewoon de deur dicht, waardoor ook de hele ondersteuningsorganisatie gedwongen is op vakantie te gaan. Intakes, inschrijving, intredetoetsingen en ga zo maar door moeten vlak voor en direct na de vakantie georganiseerd worden. De werkdruk van de administratieve ondersteuning is daarmee onvoorstelbaar groot.

Dan heb ik het alleen over de zomervakantie.

Als onderwijs nou eens flexibeler zou worden…en dus niet tussen 9 en 4 in 40 weken per jaar zou plaatsvinden? Is er iemand die daar eens een rekensom van zou kunnen maken, wat daarvan de opbrengsten zijn?

Als onderwijzend Nederland nou eens op de schop ging en de 4 muren van een school tussen 9 en 4 niet heilig zouden zijn, maar er bijvoorbeeld goed gemeten afstandsleren in gedegen omgevingen zou plaatsvinden. Wanneer informeel leren ook eens zou mogen. Wanneer er veel meer (zeker in BBL onderwijs in het MBO) middag avond lessen zouden zijn.

Waarom is de zondag voor de Albert Heijn en de Hema niet en voor onderwijs (de toekomstige werkplek) wel heilig?

Waarom hebben BOL leerlingen in het MBO vrij in schoolvakanties als ze stage lopen? Lekkere voorbereiding op het werkelijke grote mensen bestaan.

De leerlingen willen wel flexibiliseren…zeker na zo’n vreselijk slechte zomer…maar ja…CAO, Onderwijsinspectie, geldgebrek, personeelstekorten.

Gelukkig is het half September…trekken we het probleem maar even over de Herfstvakantie heen…

Tip: in LinkedIn is een groep daar ook druk over bezig, als je toch niks te doen hebt.

Karin Winters

woensdag 14 september 2011

SURF seminar “hoe selecteer ik een digitaal toetssysteem?

Gisteren was ik op de SURF seminar over “toetsitemafnamesystemen”. De opzet van de dag was er een waar ik voor af een goed gevoel bij had. Drie presentaties uit de praktijk, pitches van 9 leveranciers of eigenlijk nog beter de pitches werden door gebruikers van het systeem gedaan en de leveranciers zelf mochten zich op een “markt” presenteren. Een “vragen uit de zaal sessie” van aanwezigen aan de leveranciers. Een mooi overzichtsboekje wat de leveranciers te bieden hebben. De zaal was precies vol (ik schat zo’n kleine 100 aanwezigen) en niet veel hen zijn voor het eind van de dag weggegaan. Een goed teken.

Een aantal zaken zijn me deze dag bijgebleven, die ik graag met u deel:
1. De ontwikkelingen in toetsafnameland gaan langzaam, het duurt een tijd voordat de grote “volgersgroep” overtuigd is
2. Er is te weinig deskundigheid bij docenten als het gaat om het maken van toetsvragen, en toch doen ze dit al jaren.......
3. Niemand in de zaal was financieel eigenaar/beslisser (hoewel een leverancier zich dat wel voelde…..)
4. Iedereen is op zoek hoe je nu grootschalig gelijktijdig summatief kunt toetsen, de leverancier die dit oplost is spekkoper (denk ik).
5. Autorisatie en dus individuele afname is een wens en er is hoop, stemherkenning. De stem kan aan een persoon gekoppeld worden, de antwoorden niet intypen maar inspreken (critici, zullen dan wel weer beginnen over spieken, voorfluisteren, enzovoort, maar we komen er straks wel uit).
6. Niemand rept over het feit dat deze vorm van toetsing wel eens achterhaald zou kunnen zijn. Substitutie van papier naar digitaal. Past dat nog wel in deze onderwijstijd. Nu volgens de aanwezigen dus wel, anders had er tenminste iemand wat over geroepen, toch?
7. Naast de bekende ook een paar nieuwe spelers in de markt, ik heb geen aandelen maar voorspel Quayn, ondanks de onmogelijke naam een mooie toekomst, niet alleen omdat het nieuwe toetsinzichten serviced en daardoor toekomstbestendig is (delen van vragenlijsten met anderen!, tabletafnames, het is een webservice, secure als het moet enz.) maar ook, omdat het uit de “stal” van Wintoets komt. Adaptief toetsen lijkt een makkie en koppelingen binnen DLO’s ook, nou ja ga zelf maar eens kijken. Waar nog eens wat verder over gedacht kan worden is de prijsstelling, die is wat aan de hoge kant, ik zou zeggen: gauw met SURF/Kennisnet om tafel om over licentieprijzen te spreken.
8. Een mooi samenwerkingsinitiatief blijft "Leerstation zorg". Het gaat hier juist om de content, dit initiatief doorzetten naar andere domeinen, doen! Past misschien ook wel goed in de SURF COnext initiatieven.

Verder zou ik vooral de SURF site in de gaten houden, wanneer je in dit onderwerp geïnteresseerd bent. En natuurlijk ook de LinkedIn groep Digitaal Toetsen van de Special Interest Group Digitaal Toetsen van SURF.

Organisatie dank en het was een leerzame dag, nu de follow up organiseren, hoe trekken we samen op, hoe pakken we de knelpunten aan en laten we vooral werk maken van co-creatie op het vlak van toetsitembanken, een mooie taak voor de SIG

En als ik dan toch bezig ben: organiseer nog zo’n dag rondom toetsing gericht op alle andere toetsvormen, aandacht voor formatief toetsen, talentontwikkeling, proces, dashboards, ik geef me op om er over mee te denken/organiseren.

donderdag 8 september 2011

Hoe toets je de kwaliteit van een (digitale) toets?

Alexander Kremers

Op dit moment is kwaliteit van toetsen een hot item in Nederland. Door de nieuwe accreditatieregels/normen van de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie), waarin ‘toetsing en beoordeling’ een knock-out criterium is geworden, zijn de academies, in ieder geval op Saxion, op zoek naar methoden en middelen om de kwaliteit van hun toetsen te verbeteren.

Binnen Saxion hebben we in 2010 een SIG Toetsing (Special Interest Group) opgericht waar alle academies en belanghebbende afdelingen in vertegenwoordigd zijn. Dit zijn dus niet alleen docenten, maar ook onderwijskundigen, roostermakers en medewerkers van de informatiseringdienst en het toetsbureau.

Wat me de laatste jaren heeft verbaasd is dat er vaak toetsen werden afgenomen en dat er dan alleen een cijfer werd bepaald en dat was het. Dit is vanuit het kwaliteitskader gezien een deel van het traject, de kwalitatieve analyse ontbrak nog te vaak. Het ontbreken van een dergelijke diepgaande analyse had vooral te maken met tijdsdruk (het op tijd aanleveren van cijfers) en met het ontbreken van kennis op het gebied van toetsanalyse en toetsconstructie. Daar valt in een geautomatiseerde omgeving zeker winst te halen!

Kader
In dit artikel beperk ik mij tot toetsen waarbij gebruik gemaakt worden van gesloten vraagvormen. Denk hierbij aan toetsen met MC-vragen, meer uit meer vragen, invulvragen, matrixvragen, hotspotvragen etc. Met deze toetsvorm kan je namelijk op vrij eenvoudige wijze en bij gebruikmaking van digitale tools, snel en goed, psychometrische waarden generen.

Het gaat erom dat alle psychometrische gegevens van de toets en de items kunnen worden gegenereerd.

Doordat het toetsservicesysteem niet alleen cijfers bepaalt, maar ook standaard een toets- en itemanalyse levert, ben ik nu vooral bezig om docenten en toetscommissies te trainen in het interpreteren van die analyse, om zo de toets betrouwbaarder te maken en de kwaliteit en validiteit van de vragen op een hoger niveau te brengen.

Saxion breed heb ik me in het begin vooral met de toetsorganisatie en toetstechniek bezighouden en nu dit staat als een huis zie je dat er nu vraag komt naar toetsconstructie- en toetsanalysecursussen.

Bij een academie, de AMA (Academie Mens en Arbeid), heb ik het afgelopen jaar, alle toetsen die digitaal werden afgenomen, geanalyseerd en geïnterpreteerd. Ik versta onder digitaal toetsen in dit geval niet alleen de toetsen die daadwerkelijk achter de computer zijn afgenomen maar ook alle toetsen die in ons toetsservicesysteem (TestVision) zijn aangemaakt en zijn afgenomen op papier (Teleform). Deze formulieren zijn weer in het toetsprogramma in te lezen, zodat het nakijk- en analysewerk geautomatiseerd kan plaats vinden.
Ik hoop, ga er vanuit, dat dit schooljaar bij de AMA de gesloten toetsen betrouwbaarder en van een kwalitatief hoger niveau zullen zijn dan vorig jaar. Ik denk dit na het huidige schooljaar met cijfers te kunnen onderbouwen…

De (ideale) workflow van een toets
De docent (inhoudsdeskundige) maakt de toets, legt deze voor aan de toetscommissie en deze keurt de toets goed / stelt hem bij. Deze stap gebeurt helaas lang niet altijd. Met andere woorden de toets wordt niet gecontroleerd en de docent bepaalt dus zijn eigen kwaliteit en niveau. Dan wordt de toets digitaal afgenomen en geanalyseerd. De toets wordt door een toetsexpert geïnterpreteerd, dus alleen op psychometrische waarden, en deze schrijft aan de docent zijn bevindingen/adviezen. De docent bepaald dan welke adviezen hij overneemt (hij is tenslotte de inhoudsdeskundige en de toetsverantwoordelijke) en hij bepaalt het definitieve cijfer. De veranderingen, aanpassingen van de items worden daarna verwerkt in het toetsservicessysteem zodat bij de volgende toetsafname de verbeterde items worden gebruikt.

Slag achteraf
Nu kan je zeggen: dit is allemaal wel leuk, maar moeten we de toetsitems niet al vooraf screenen. Helemaal mee eens, maar de toetscommissies en de docenten hebben in de huidige onderwijssituatie daar geen tijd voor (over).

Slag vooraf?
Diverse academies zien ook het belang van vooraf investeren in de docenten door deze een cursus toetsconstructie aan te bieden. Over een half jaar is er ook een digitale leergang toetsconstructie en toetsanalyse beschikbaar.

Wat kunnen we hiervan leren?
Als je de kwaliteit van toetsen wilt verbeteren moet je investeren in tijd, mensen en middelen. Dan zal een volgende accreditatie, waarin je als examencommissie moet aantonen hoe je de kwaliteit borgt, in ieder geval op het gebied van digitaal toetsen een “makkelijke” zaak zijn.

Alexander Kremers
Adviseur ICT&O, Voorzitter SIG Toetsing bij Saxion, Voorzitter SIG Digitaal Toetsen bij SURF

dinsdag 6 september 2011

8 principes om studenten te laten leren in de digitale leeromgeving!

Niels Maes
Trainer/adviseur Onderwijs & Ict, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen


Hoe krijg ik mijn studenten zover dat ze gaan leren in de digitale leeromgeving ipv mededelingen lezen en documenten downloaden? Hoe creëer ik een “community” binnen de DLO ipv een, wat saai en koud ogende, digitale opslagplek van documenten?

Regelmatig krijg ik van docenten dit soort vragen. Graag deel ik met jullie de 8 principes die ik hen aanleer om op korte termijn succesvolle online leerinteractie in de DLO mogelijk te maken. De principes zijn gebaseerd op mijn eigen ervaringen met diverse digitaal didactisch werkvormen en concepten, in het bijzonder de digitale didactiek achter Virtual Action Learning.

Hieronder de 8 principes. Principe 1 t/m 4 gaan wat meer over de inrichting/ontwerp, principe 5 t/m 8 over de uitvoering.

1. Geef de online interactie een expliciete en betekenisvolle plaats in het onderwijsleerproces

Het begint bij het ontwerp van het onderwijs! Vaak is de DLO nog te veel een sluitstuk in dat onderwijsontwerp. Wil je een interactieve online community creëren in de DLO dan zul je online leeractiviteiten binnen de DLO een belangrijke functie, zo niet een spilfunctie, moeten toebedelen in het onderwijs. Dit vraagt om een duidelijk idee over wat je wilt dat studenten online gaan doen en hoe online en offline (face-to-face) leeractiviteiten met elkaar samenhangen. Uiteraard is de didactiek leidend en niet de technologie. Dit kan mijns inziens niet zonder bepaalde (constructivistische) principes zoals “studenten leren van elkaar ipv alleen van een docent” en “het is oké om elkaars werk te bekijken”, etc.

2. Maak je digitale leeromgeving (DLO) geschikt voor online interactie
Bevat de DLO functionaliteit die leerinteractie door studenten mogelijk maakt? Is die functionaliteit intuïtief hanteerbaar (affordance)? Laat de instelling van rechten überhaupt interactie toe? Kunnen studenten bijvoorbeeld wel of niet bij elkaar kijken? Is het technisch laagdrempelig om te interacteren? Het is vervelend als studenten veel moeten klikken om iets voor elkaar te krijgen. Is er een kritische massa van studenten in de DLO waardoor interactie op gang kan komen. Ik adviseer meestal om (kleine) studentgroepen van 15 mensen te maken.

3. Beloon de online interactie
Dit principe volgt min of meer op principe 1. Belangrijk is dat de online interactie wordt beloond. Dat kan door die te beoordelen (summatief) , maar wellicht nog belangrijker is dat de interactie regelmatig wordt “gevalideerd” (formatief beoordeeld). Bijvoorbeeld, als het om online peer feedback gaat, stimuleer ik docenten om gebruik te maken van het valideermodel uit Virtual Action Learning (Baeten, 2009). Met dit model kan de online feedback in bijeenkomsten worden besproken en leren studenten feedback te geven gericht op het leveren van bewijslast. (In VAL worden de studenten beoordeeld onder andere op de uitgebrachte online feedback op producten van medestudenten.) Het model kan ook heel goed los van het VAL opleidingsconcept worden gebruikt. Ik merk dat het in veel gevallen aan een dergelijk model ontbreekt, waardoor studenten zich gaan afvragen waarom ze überhaupt online feedback geven en docenten teleurgesteld raken omdat het niveau van de studentfeedback amper verbeterd (het blijft bij vormsuggesties en complimenten).


Figuur 1: Valideermodel online peer feedback (Baeten, 2009)

4. Zorg voor voldoende activerende opdrachten die interactie stimuleren
Stimuleren de opdrachten of leerarrangementen de online interactie? Bijvoorbeeld door telkens in opdrachten de mogelijkheden tot interactie te benoemen, maar ook door de manier waarop (product)criteria zijn geformuleerd of de sturing is vormgegeven. Daarnaast is de distributie van de opdrachten belangrijk. Plaats je die in 1 keer of verspreid afhankelijk van het groepsproces. Als studenten elkaar online feedback geven op producten, is er dan een bepaalde gemeenschappelijkheid die ten grondslag ligt aan de feedback? Als de producten voortkomen uit eenzelfde opdracht en/of casus dan is dit vanzelfsprekend. Als dat niet zo is en producten lopen uiteen qua inhoud/vorm, is er dan een bepaalde gemeenschappelijkheid van waaruit naar de producten wordt gekeken?

5. Communiceer duidelijk naar studenten wat van hen wordt verwacht

Maak het voor studenten inzichtelijk hoe het onderwijsleerproces en met name de samenhang tussen online en face to face onderwijs en beoordeling in elkaar zit. Het is niet voldoende om dit alleen in een handleiding te communiceren (die wordt amper gelezen), maar ook bij de startbijeenkomst en er op latere bijeenkomsten op terug te komen. Uit ervaring met digitale didactische opleidingsconcepten zoals VAL weet ik dat er zowel bij studenten als docenten makkelijk misverstanden blijven hangen omdat ze andere didactische modellen als referentie gebruiken. (Misverstand studenten: waarom zou ik anderen online peer feedback geven, dan gaan ze er met mijn ideeën vandoor?).

6. Sla een brug tussen online leren en face-to-face bijeenkomsten
Zorg ervoor dat hetgeen online gebeurt ook een verbinding heeft met de bijeenkomsten. Zie ook principe 1. Hiervoor kan een breed scala aan werkvormen worden gehanteerd, zoals online feedback bespreken in de bijenkomst met het valideermodel, stellingen die online zijn bediscussieerd in de bijeenkomst bespreken adhv een of meerdere analysemodellen, etc. Juist het op gang brengen van een betekenisvolle dialoog en diepgang in de bijeenkomsten met inspirerende werkvormen is mogelijk doordat er vooraf online activiteiten hebben plaatsgevonden.
Het gaat hier niet alleen om activerende opdrachten, maar ook dat er iets te interacteren valt in de DLO. De docent kan hier wat voorwerk doen door in het begin enkele stellingen te plaatsen, artikelen om te bediscussiëren, etc.

7.  Zorg ervoor dat er voldoende en geschikte objecten in de DLO zijn die uitnodigen tot interactie.

Het gaat hier niet alleen om activerende opdrachten, maar ook dat er iets te interacteren valt in de DLO. De docent kan hier wat voorwerk doen door in het begin enkele stellingen te plaatsen, artikelen om te bediscussiëren, etc.

8. Modereer!
Interactie komt niet vanzelf op gang. De kunst is om studenten te stimuleren de DLO te bezoeken en vervolgens om daarbinnen online leeractiviteiten te gaan ondernemen, zoals elkaar vragen stellen, die beantwoorden, feedback geven op producten, etc. Als docent zul je die online participatie moeten modereren, i.e. het monitoren daarvan en plegen van bewuste procesgerichte interventies om die te stimuleren. Ik schrijf bewust procesgerichte interventies en niet inhoudelijk interventies. Uit ervaring blijkt dat als docenten inhoudelijk gaan interveniëren (zelf online feedback gaan geven, vragen gaan beantwoorden, etc.) studenten stoppen met interacteren en gaan afwachten. Ik gebruik hiervoor vaak het modereermodel uit Virtual Action Learning (Baeten, 2009)

Tot slot
Ik hoop dat deze principes u inspireren! Uit ervaring binnen de HAN blijkt dat de principes voor docenten veelal een eyeopener zijn en de kans op succesvolle studentinteractie in de DLO verhogen. Het spreekt voor zich dat de principes om specifieke vaardigheden van docenten vragen. Als trainer/adviseur trainen mijn collega’s en ik docenten hierin of participeren mee in onderwijs om te laten zien hoe je de principes in de praktijk kunt brengen.

Ik sta open voor ervaringen van uw kant en hoor die graag.
Voor vragen of meer informatie mail naar Niels.maes@han.nl

Bron:
Baeten, J. (2009) Virtual Action Learning. Een opleidingsconcept over samenlerend produceren met ICT. Breda: Citowoz.

donderdag 1 september 2011

nieuwe motor voor onderwijsinnovatie?

De werkende student, de nieuwe motor voor onderwijsinnovatie?
Marcel Penners

Ik vraag het me regelmatig af: (ik droom er nog net niet van!)
Na al die jaren van innovatie in de digitale leeromgevingen, zou het niet fantastisch zijn om nog eens helemaal opnieuw te beginnen? Met al je positieve ervaringen, mislukkingen en implementaties van digitale leeromgevingen op je netvlies. Geen rekening te hoeven houden met het verleden, de data niet te hoeven migreren en niet meer aan de eis te hoeven voldoen dat de nieuwe leeromgeving minimaal dezelfde functionaliteiten bezit als de oude. Herkenbaar? Ik zou het in ieder geval geweldig vinden om een digitale leeromgeving vanaf niets volledig te gaan opbouwen.
In de HAN ben ik op dit moment aan de slag met het project NHOE (Netwerkorganisatie HAN Online Education). In dit project zijn we aan het onderzoeken op welke wijze we werkende studenten kunnen gaan faciliteren in Blended Learning omgevingen. Volgens mij de kans op eens helemaal opnieuw te kunnen beginnen.

Met de werkende student bedoel ik niet de reguliere voltijd student met een bijbaantje, maar een 23+ er die naast zijn reguliere werkzaamheden een studie gaat volgen van een masteropleiding tot bijvoorbeeld een cursus projectmanagement.

Het aantal werkende studenten bij hoger onderwijsinstellingen neemt toe en ondanks de nieuwe financieringsmaatregelen rondom het collegegeld, is de verwachting dat het aantal werkende studenten bij hoger onderwijsinstellingen in de komende jaren verder zal gaan toenemen. Zie ook de programma”s rond Leven Lang Leren en Nederland, kenniseconomie.

Als je naar de gebieden onderwijsontwikkeling en ict&onderwijs kijkt heeft de afgelopen 10 jaar de focus vooral gelegen op het ontwikkelen voor het reguliere voltijdsonderwijs.

Invoering competentiegericht onderwijs, gebruik van digitale leeromgevingen en professionaliseringstrajecten voor bijvoorbeeld assessoren. Ook als je kijkt naar marktbewerking en informatievoorziening zie je dezelfde tendens. Voor de opleidingen voor werkende studenten lag en ligt de focus nog vooral op het ombouwen van opleidingen van voltijd naar deeltijd.

In het ombouwen van opleidingen wordt volgens mij de cruciale denkfout gemaakt. Volgens mij is er niet zoveel om te bouwen. Het enigste wat gelijk is aan de voltijdopleiding ten opzichte van de deeltijd zijn de eindcriteria waar de studenten aan moeten voldoen om een opleiding succesvol af te ronden.

Probeer deze gedachte eens vast te houden als je aan de slag gaat met het opleiden van werkende studenten.

Kijk maar eens naar een aantal kenmerken van een werkende student.

In het reguliere onderwijs is diversiteit al een belangrijk thema: instroom VO-MBO, man-vrouw. Maar ten opzichte van de werkende student zijn dit nog zeer homogene groepen. Iedere werkende student heeft een andere beginsituatie: leeftijd, werkervaring, gezinssituatie, vooropleiding, beschikbare tijd voor studie en ga zo maar verder.

Hier ligt de grote uitdaging om binnen een opleidingstraject om te kunnen gaan met deze grote diversiteit aan studenten. Je kan eigenlijk wel zeggen dat iedere student maatwerk is.

Voor het ontwikkelen van onderwijs is dit de grote uitdaging. Flexibliteit in leerroutes en -arrangementen, opdrachten ontwikkelen specifiek voor deze doelgroep en het integreren van werk en studie zijn maar enkele voorbeelden van deze uitdagingen.

Ook op het gebied van het gebruik van een elektronische leeromgeving vergt deze doelgroep ook een specifieke aanpak. Doordat de werkende student normaal gesproken niet meer dan een dag per week naar de onderwijslocatie zal komen, zul je andere functionaliteiten en dienstverlening moeten gaan aanbieden. Online samenwerken, communiceren op afstand, mogelijkheden voor zelfstudie en een 24/7 helpdesk zijn maar een paar voorbeelden hiervan. Het KISS principe moet het uitgangspunt zijn voor deze ontwikkelingen. Geen complexe, geavanceerde toepassingen, maar laagdrempelige en liefst gestandaardiseerd voor de gehele opleiding, zodat een student niet bij iedere onderwijseenheid een andere leeromgeving krijgt voorgeschoteld.

Over 3 jaar hoop ik dat mijn droom is uitgekomen. Ik hou jullie op de hoogte.

Marcel Penners
Senior beleidsmedewerker ICT & Onderwijs
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen