maandag 29 augustus 2011

Social media

Social media in het onderwijs: verbinding maken met de leerling én de docent

Paul Bloemen

Onderwijskundig adviseur en ontwikkelaar


Over het gebruik van social media wordt de laatste tijd steeds meer geschreven. Dat de mogelijkheden ervan voor leren en opleiden vast eindeloos zijn, is de lezer van deze blog hoogstwaarschijnlijk wel bekend. Zo kan door het gebruik van social media in het onderwijs onder meer veel meer aangesloten worden bij de leefwereld van de leerling. Meestal wordt daarbij meteen opgemerkt dat, ondanks de mogelijkheden en het veelvuldige gebruik door leerlingen, de toepassing van social media in het onderwijs nog beperkt is.

Dit zal waarschijnlijk nog wel enige tijd zo blijven. Niet alleen de dagelijkse onderwijspraktijk, maar ook de specifieke karakteristiek van social media maken het gebruik ervan in het onderwijs tot een complexe aangelegenheid. Zolang hiermee onvoldoende rekening wordt gehouden, zal het op veel scholen niet snel tot een breedschalige implementatie komen.

De dagelijkse realiteit
Mijn ervaring is dat docenten over het algemeen wel open staan voor nieuwe uitdagingen en dat de mogelijkheden van social media wel worden onderkend. Maar het is ook een gegeven dat docenten voortdurend met diverse veranderingen worden geconfronteerd.

Docenten krijgen te maken met steeds veranderende eisen met betrekking tot het onderwijs, nieuwe vormen van toetsen en examens, extra/veranderende begeleidingstaken, de urennorm vanuit de inspectie, toegenomen maatschappelijke verantwoording en nog veel meer.

Docenten geven in evaluaties dikwijls aan dat ze nu al te weinig tijd te hebben zich al deze veranderingen eigen te maken. Er is over het algemeen te weinig tijd voor reflectie, oefening en verdieping. Het zich verdiepen in en experimenteren en oefenen met social media zal dan ook moeten concurreren met andere prioriteiten.

Een complexe innovatie
En het is juist deze tijd en verdieping die docenten nodig hebben om social media te gaan gebruiken. Het toepassen van social media in het onderwijs is namelijk een complexe vernieuwing. Als je het bijvoorbeeld gaat vergelijken met een andere ICT-gebaseerde vernieuwing, het gebruik van een elektronische leeromgeving (ELO), dan zijn er zo al vijf factoren te noemen die het gebruik van social media vanuit het oogpunt van de (minder ervaren) docent complex maken.

1 Het gaat bij social media om een niet-eenduidig begrip. Als we het hebben over social media dan kan dat betrekking hebben op zeer diverse programma’s die ook nog eens allemaal verschillende functionaliteiten hebben. Ook ontwikkelen de verschillende media zich razendsnel. Het vergt voor een docent al enige ervaring om alleen al een basisinzicht in het concept ‘social media’ te krijgen.

2 Het doel van het gebruik van social media zal bij aanvang voor een docent vaak nog niet concreet zijn. Veel docenten zullen eerst toepassingen van social media moeten leren kennen voor ze duidelijk krijgen hoe ze dit kunnen toepassen in het onderwijs.
Verder ontbreekt nog veelal een uitwerking van een visie op onderwijs en leren (met o.a. aandacht voor informeel leren en buitenschools leren) dat als basis kan dienen om naar de inzet van social media te kijken. Dit maakt de transfer van technische toepassing naar didactisch en onderwijskundig gebruik extra moeilijk.

3 Bij social media gaat het ook om leren, communiceren en werken dat buiten de school gebeurt en buiten de school omgaat. De school heeft dan ook beperkte invloed op deze processen en het gebruik van de social media. De docent zal moeten durven loslaten, accepteren dat hij niet op alles invloed heeft.

4 Een specifieke kenmerk van social media is dat studenten deze nu ook al gebruiken en wel op een eigen wijze en waarschijnlijk intensiever dan ooit in de opleiding zal gebeuren. Het ontbreekt echter nog aan een goed beeld over hoe jongeren (kunnen) leren via social media en hoe dit te benutten in het onderwijs.

5 Zoals Hans Outhuis in zijn column van 23 augustus al aangaf, is er op opleidings/instellingsniveau in veel gevallen nog geen eenduidigheid over hoe om te gaan met social media. Als er gesproken wordt van social media beleid gaat het vooral om het wel of niet toestaan van mobiele telefoons en het afspreken van spelregels. Er is nauwelijks beleid over de onderwijskundige rol van social media in de opleidingen.

Ter vergelijk: bij een ELO is het duidelijk om welk systeem het gaat, wat er in hoofdlijnen mee kan, heeft de school grotendeels invloed op het gebruik omdat ze het systeem in beheer hebben en hebben studenten er niet meer ervaring mee dan de docenten. En bij een ELO duurt het al jaren voordat er sprake is van een brede implementatie en een significante impact op het onderwijs.

Ik merk in gesprekken dat docenten vaak onzeker zijn over het gaan gebruiken van social media. Er is weinig grip op wat social media inhouden, wat er op dit terrein van hen wordt verwacht en wat het voor hen betekent als ze social media gaan gebruiken. Er is in de school ook nog vaak weinig expertise om hen hierbij te ondersteunen. Publicaties die docenten en opleidingen helpen, zijn dan ook gewenst.

Communicatie over het gebruik van social media in het onderwijs
De wijze waarop echter nu over het gebruik van social media in het onderwijs wordt gesproken, biedt de docenten in mijn ogen te weinig ondersteuning. Er wordt sterk vanuit de mogelijkheden van de technologie gedacht (‘x-manieren om Twitter te gebruiken’). Zo worden er veel mogelijkheden van de verschillende programma’s geschetst. De verbinding met de docent wordt nog weinig gemaakt. Praktische en realiseerbare aanwijzingen om de vertaalslag naar de dagelijkse lespraktijk van de docent te kunnen maken, ontbreken grotendeels. De stap van theorie, en soms ook ideologie, naar praktijk is voor de docent dan ook vaak nog erg groot. (Nb. natuurlijk zijn er uitzonderingen waarin ook praktische, goed toepasbare en ook didactisch onderbouwde tips worden gegeven zoals het Ideeënboek Sociale media in het onderwijs van Erno Mijland, het boek @DeStudentcoach en bijdragen van ‘edubloggers’).

In veel publicaties wordt geen rekening gehouden met de realiteit van alledag. Niet alleen de organisatorische randvoorwaarden, die voor docenten vaak obstakels vormen, maar ook de complexiteit van de innovatie wordt dikwijls buiten beschouwing gelaten.

Sterker nog, door de overvloed aan alle mogelijkheden en de zeer hoge verwachtingen over het effect op het onderwijs wordt het verhaal eerder ondoorzichtig gemaakt. Wat zeker ook niet helpt is dat de verantwoordelijkheid voornamelijk bij de docent wordt gelegd. Uitspraken als ‘de docent ontkomt er niet aan sociale media te gaan gebruiken’ en ‘modern onderwijs vereist dat de docent…’ geven een signaal af dat in ieder geval niet helpt dat docenten zich zekerder te gaan voelen bij het gebruik van social media. Integendeel, hoe harder er wordt geroepen dat iets moet, hoe groter de kans dat enthousiasme uiteindelijk overslaat in verzet.

De enthousiaste docent redt zich wel en gaat experimenteren met de nieuwe mogelijkheden. Maar wat doen we met de groep docenten die nog weinig ervaring heeft met ICT en de vertaalslag naar de eigen lessen niet zomaar kan of wil maken?

Op zoek naar verbinding
Nu er steeds meer kennis beschikbaar komt over social media, pleit ik ervoor in plaats van over de docent te praten meer de verbinding te zoeken mét de docent. Verbinding met een docent die zich voor de uitdaging ziet gesteld te leren omgaan met social media. In het zoeken naar verbinding gaat het erom ook rekening te houden met vragen als:

- hoe staat de docent t.o.v. deze uitdaging? (en waarom?)
- wat heeft hij/zij nodig om voor zichzelf betekenis te kunnen aan social media?
- wat is de dagelijkse werkelijkheid van de docent?
- hoe passen social media in het gehele handelingsrepertoire van de docent?
- wat zijn voor de docent mogelijke belemmeringen?

Verbinding zoeken betekent samen met de docent de ideale weg uitstippelen, waarbij je ook eventuele weerstand serieus neemt.

Door meer aandacht voor de positie van de docent zal ook blijken dat het goed integreren van social media in het onderwijs niet alleen de verantwoordelijk van de docent kan zijn. Deze verantwoordelijkheid ligt ook op school- opleidings- en teamniveau, alleen al omdat de ontwikkeling van een leerling een opleidingsbrede verantwoordelijkheid hoort te zijn.

Zeer beknopt en beperkt uitgewerkt betekent dit onder andere dat op school- en opleidingsniveau er idealiter een visie op leren moeten zijn waarin ook rekening wordt gehouden met het informele en formele leren buiten de muren van de school en het leren via (digitale) media. Deze visie biedt tevens het kader voor de inzet van social media in de opleiding en de professionalisering van de docent (het gebruik van nieuwe media maakt hier onderdeel van uit). Daarnaast zou er binnen de instelling een ondersteuningsstructuur (expertise, faciliteiten) moeten worden ontwikkeld die de docent helpt bij het gebruik van social media. Verder kan studieloopbaanbegeleiding helpen om vanuit de opleiding aan te sluiten bij de leefwereld van de leerling.



De implementatie van social media wordt dan een samenspel tussen ‘1000 bloemen laten bloeien’ op de werkvloer en de ontwikkeling van een opleidings- of instellingsbreed kader waar visie en ondersteuning van de docent een plaats krijgen.

Door de docent vanaf het begin meer te betrekken, kan teleurstelling en frustratie zoveel mogelijk voorkomen worden. Gevoelens die ik de laatste jaren teveel heb ervaren bij docenten die in eerste instantie vol goede moed aan de slag gingen met (ICT-)vernieuwingen, maar die de hoge verwachtingen van het begin niet zagen waargemaakt en tegen allerlei belemmeringen opliepen. Echter, op het moment dat zij de verandering naar de eigen situatie hadden kunnen vertalen en kunnen organiseren, ondekten zij pas echt wat de meerwaarde van de vernieuwing voor hen was.

Het is aan ons om het gebruik van nieuwe technologieën te exploreren en stimuleren, maar ook om vervolgens de docent te helpen bij de invoering in een omgeving die voor vernieuwing niet altijd ideaal is. Geen ideologisch verhaal maar een ontdekkingstocht vanuit verbinding. Zoals we met social media willen aansluiten bij de leefwereld van de leerling, zo zouden wij ook moeten willen aansluiten bij de belevingswereld van de docent.

Meer weten over Paul?
Zie: www.linkedin.com/pub/paul-bloemen/10/859/27b
of e-mail hem p.bloemen@oabdekkers.nl

donderdag 25 augustus 2011

STOP TRAINING!

Michel Visser

Organisaties in het hoger onderwijs investeren veel geld in de aanschaf van applicaties zoals DLO’s en Student Informatie Systemen. Het doel van deze applicaties is het ondersteunen van de gebruikers en/of het verbeteren/vernieuwen van het onderwijs.

Ondanks dat deze systemen het potentieel hebben om dit te bereiken, zien veel onderwijsinstellingen het echter als een grote uitdaging om docenten en studenten de binnen deze applicaties beschikbare functionaliteit optimaal te laten gebruiken.

Het is dan ook pijnlijk om te zien dat onderwijsinstellingen zonder resultaat blijven volharden in het verspillen van veel tijd en geld aan het geven van trainingen, workshops en informatiesessies rondom deze applicaties.
Het bewijs bestaat al een lange tijd dat formele training op gedetailleerde taak en procesgebaseerde activiteiten, voorafgaande aan het daadwerkelijk uitvoeren van de taak/actie, volledig nutteloos is. En dan heb ik het nog niet over het opkomstpercentage bij trainingen dat vaak dramatisch laag ligt.

De feiten laten zien dat de aanpak van "we gaan een nieuwe applicatie implementeren, dus we moeten ze allemaal trainen" die door vele (lees: 'meeste') organisaties wordt gehanteerd, zowel inefficiënt, als fundamenteel ineffectief is.

Je kan het geld besteed aan deze activiteiten net zo goed uit het raam gooien. Eigenlijk zou het een betere optie zijn om krimpende budgetten te besteden aan methoden die wel werken. Niet alleen zou het gebruik van de hierboven beschreven applicaties sterk verbeteren, maar ik ben bereid te wedden dat er budget over zou blijven, dat gebruikt kan worden voor andere (nuttige) activiteiten!

Zelfs als je nog nooit betrokken bent geweest bij het opzetten van een applicatietraining voor eindgebruikers, om vervolgens uit te vinden dat gebruikers op het moment van go-live direct de helpdesk gaan bellen of simpelweg de applicatie niet gaan gebruiken (!), helpt het om bewust te zijn van enkele fundamentele waarheden over dit gebrekkige model.

Waarheid 1: Te veel informatie voor een mens om te onthouden
De meeste trainingen worden gegeven middels klassikale sessie of e-learning en bevat (heel) veel informatie. Dit komt omdat ontwikkelaars van deze trainingen de behoefte voelen om elk mogelijk scenario af te dekken. Hierdoor ontstaat er een enorme hoeveelheid 'just-in-case' content.

Ik heb meerdere PowerPoint presentatie gezien van 200-300 dia's aangeboden middels een 2 a 3- daagse upgrade training. Er zijn maar weinig mensen die ook maar een fractie van dit materiaal kunnen herinneren, op het moment dat ze het nodig hebben. Wellicht dat enkele participanten een fotografisch geheugen hebben, maar dat lijkt me niet verstandig om als uitgangspunt te nemen.


En al die geproduceerde handleidingen zijn gewoon een verspilling van onze beperkte natuurlijke hulpbronnen. Ze zijn veel te gedetailleerd, lineair en staan vol met screenshots die de gebruiker (bijna) nooit zal helpen om zijn doel te bereiken. De kans dat je de juiste oplossing vindt voor je probleem en/of een antwoord te krijgt op je vraag is veel groter als je het aan een collega vraagt of de helpdesk belt. Handleidingen zijn een typisch voorbeeld van ‘shelfware’. De enige keer dat iemand ze uit de kast plukt, is om ze in een container te gooien tijdens het opruimen van het kantoor of een verhuizing.

Waarheid 2: Te veel tijd tussen de opleiding en het gebruik
De informatie die iemand zich direct na de training kan herinneren - en dit is waarschijnlijk minimaal – zal verloren gaan als het niet direct in de praktijk wordt toegepast.

Het toepassen van het geleerde in de praktijk is nodig voor de neurologische processen die ten grondslag liggen aan de conversie van de informatie naar het lange-termijn geheugen - stoffen in de hersenen, zoals serotonine, AMP, en specifieke bindende eiwitten doen de rest van het werk.

Harold Stolovitch & Erica Keeps hebben zeer interessante onderzoek gedaan naar de gewenste versus de werkelijke kennisverwerving en prestatieverbetering.





De bovenstaande grafiek toont de resultaten. Tijdens de training, na een aanvankelijke dip waar de prestaties dalen als nieuwe manieren om de taken uit te voeren worden uitgeprobeerd, verbeteren de kennis en prestaties aan het einde van de training. De participant loopt de deur uit met meer kennis en in staat om beter te presteren dan toen hij begon met de training.

Dan beginnen de problemen.
De daling van kennis na de training (Stolovitch en Keeps noemen dit de ‘Post-training Re-Adjusment’), begint vrijwel direct na de training. Je bent klaar met de training, gaat naar huis, je gaat slapen en de volgende ochtend is een groot deel van wat je geleerd hebt al uit het korte termijngeheugen gewist. Bingo!

Dan ga je weer aan het werk en gaat een aantal dingen proberen uit te voeren die je (in het gunstigste geval) geleerd hebt tijdens de training. Het probleem is, je kunt je niet meer precies herinneren wat je moet doen, je krijgt niet direct ondersteuning (de trainer die je tijdens de training hebt geroepen om instructies te geven is er niet meer), dus probeer je een paar dingen, je beseft je dat dit niet werkt (tenzij je geluk hebt) en dan besluit je om gewoon te doen wat je vroeger ook deed of er helemaal mee te stoppen…

Het resultaat?

Prestatieverbetering = nul
Toegevoegde waarde van de opleiding = nul
Return on investment = nul

De enige manier waarop kennis en prestaties de stippellijn in de grafiek volgen is als het geleerde direct na de training in de praktijk gebracht kan worden (‘learning by doing’). Nog beter als dit gepaard kan gaan met enige vorm van ondersteuning door bijvoorbeeld materiedeskundigen die ondersteuning kunnen bieden op de werkplek.

Een nog beter (en zeker goedkoper) is om de training helemaal niet te geven en deze direct te vervangen door een elektronische support omgeving.

TomTom voor applicaties
Reden dat mensen een TomTom gebruiken is dat ze zo snel mogelijk hun bestemming willen bereiken, zonder te zoeken of de hele route voor vertrek uit het hoofd te leren. Daarnaast biedt TomTom de gebruiker ook tijdens het rijden pro-actieve informatie die relevant is voor de route die de gebruiker rijdt. Voorbeelden hiervan zijn informatie over files en flitsers.

De technologie die dit allemaal mogelijk maakt is het Global Positioning System (GPS). Het Nederlands bedrijf EesySoft heeft het GPS voor het applicatielandschap ontwikkeld; Het EesySoft APS© Application Positioning System.



Net als het GPS, monitoort de APS technologie van EesySoft waar een gebruiker is. Op basis van deze positie, of anders gezegd context, binnen de applicatie, biedt het APS de gebruiker relevante informatie aan om ervoor te zorgen dat de gebruiker zo snel mogelijk en zonder problemen zijn/haar doel bereikt. Dus eigenlijk net een trainer/coach die naast je staat op het moment dat je aan het werk gaat met een applicatie.

De informatie die het APS biedt, voorkomt dat gebruikers vastlopen tijdens het werken met de applicatie en geeft gebruikers advies om het gebruik van de desbetreffend applicatie te verbeteren.

Interessante data
Naast direct ondersteuning verzameld het APS ook een bulk aan zeer interessante informatie die (in het kader van Learning Analytics) gebruikt kan worden om gebruikers beter te ondersteunen. Zo kan het systeem zien welke delen van de applicatie actief gebruikt worden en welke niet. Op het moment dat een gebruiker nooit gebruik maakt van een bepaalde functionaliteit, dan kan dit verschillende oorzaken hebben, maar waarschijnlijk is dat hij/zij niet weet hoe het werkt of totaal geen besef heeft van het bestaan ervan.

Door deze gebruiker pro-actief te informeren over het bestaan en bijvoorbeeld via een kort instructiefilmpje te informeren over de werking van deze specifieke functionaliteit kan het gebruik sterk verbetert worden.

Dus waarom blijven organisaties volharden in het op de traditionele wijze trainen van hun eindgebruikers, terwijl er toch voldoende bewijs is dat dit simpelweg niet werkt en er in de vorm van elektronische support systemen (voordeligere) alternatieven voor handen zijn?

dinsdag 23 augustus 2011

Social Media in het Hoger Onderwijs: regie of nie?

Hans Outhuis  

Verbieden?

Na de rellen in Engeland begin augustus gingen er al snel stemmen op om social media plat te leggen. Ook Diederik Samson suggereerde dat via twitter.

Blokkeren van onwelgevallige applicaties, voorzieningen of websites gebeurt wel vaker, ook in het hoger onderwijs. We kennen daar binnen onze eigen instelling allemaal wel voorbeelden van. Doorgaans is dat een heilloze weg. Het geeft een hoop gedoe en is in het geval van social media zelden effectief. De recente ontwikkelingen in Noord-Afrika bewezen dat. En gelukkig maar, het gebruik van social media is doorgaans een positieve ontwikkeling ( bleek ook in Noord-Afrika).
Dat geldt ook voor het hoger onderwijs; het maakt nieuwe manieren van kennisdelen mogelijk. Naast centrale bronnen van kennis, delen medewerkers en studenten kennis rechtstreeks met elkaar.

Regisseren en faciliteren
Vrijheid blijheid lijkt een voor de hand liggend uitgangspunt bij het gebruik van social media, maar regie is wel nodig als het gaat om het gebruik van social media binnen de instelling.
Ook Saxion is daarmee bezig.
Het gaat daarbij om vragen als:
  • Wat winnen we als we ermee aan de slag gaan; wat verliezen we als we het gebruik op z’n beloop laten?
  • Wat is de relatie met een ontwikkeling als Het Nieuwe Werken?
  • Hoe verhouden social media zich tot andere vormen van communicatie (intranet, mail) is het (gedeeltelijk) vervanging of komt het erbij?
  • Welke vormen gaan we in de schijnwerpers zetten en geldt dat voor alle doelgroepen (uit een onderzoek van de TU Delft in 2010 bleek twitteren vooral hip te zijn onder oudere jongeren (35-44), maar nauwelijks gebruikt te worden door studenten, )
  • Gaan we spelregels met elkaar afspreken (en welke dan?) of niet
Op welke wijze kan het gebruik van social media gefaciliteerd /gestimuleerd worden:
  • Beschikbaar stellen van systemen en voorzieningen
  • Organiseren (voor anderen dan de “innovators”) van ondersteuning (instructies voor gebruik/ organiseren van zelfhulp/beschikbaar stellen best practices)
  • ?
Het belang van regisseren en facilteren werd me deze maand (augustus 2011) ook duidelijk toen ik het vakantievoornemen uitvoerde om de stap te maken van een passief naar een actief gebruiker van socialmedia (http://hansouthuis.blogspot.com/)

Samenwerken!
Wat ook moet is samenwerken op dit gebied. Als Hoger Onderwijs-instellingen hadden we er in het verleden er een handje van zelf op allerlei terreinen het wiel uit te willen vinden. Gelukkig is dat veranderd. SURF heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. De samenwerkingsinfrastructuur SURFConext is een van de vele voorbeelden van die samenwerking. Bij die infrastructuur zijn ook social media een aandachtspunt. De vragen die ik hierboven beschreef spelen natuurlijk bij alle instellingen. Zonde, omdat ieder voor zich te gaan bedenken.

Laten we daar maar eens wat regie op gaan voeren.

Hans Outhuis is Corporate Informatiemanager bij Saxion en lid van het DB van het CIO-beraad van SURF

donderdag 18 augustus 2011

We starten weer. Wat staat ons te w8en?

Innoveren tegen de bezuinigings- en crisisdriften in. Een eerste reflex is om dat maar even te laten. Er zijn belangrijker zaken. Ik denk dat ons dat pas echt geld gaat kosten. Maar wellicht is het nu juist OOK de tijd om de bakens wat meer te verzetten naar diepere implementaties van zaken waarvan we weten dat die ingezet en succesvol (hopen we) zullen zijn. En wanneer we dat hopen om kunnen zetten in kwalitatief gemeten succes (of gemeten niet succes). Dan vullen we de roep van bestuurlijk Nederland in.

KWALITEIT van het onderwijs en dan geen rare fratsen (hoezo jongens- en meisjes klassen? Da’s hormonale zelfmoord of zo iets). Nee, laten we nu eens onderzoeken hoe we het onderwijs met alle bedachte innovatieve ideeën werkelijk beter maken of hebben gemaakt. SURF’s initiatief om te onderzoeken of Learning Analytics daarin een rol kan spelen lijkt me heel gezond. Onderwijskundige soms in combinatie met organisatorische vragen beantwoorden met behulp van goede onderzoekers, data-analysten, onderwijskundigen, futurologen, werkvloerdeskundigen en andere leidende voorwerpen zoals studenten (zowel jongens als meisjes, met of zonder rood haar, technisch of juist alfa’s, …….). Data is wel voor handen, maar hoe krijg je die nu op een goede manier boven tafel? Niet op globaal niveau maar op specifiek niveau, wat bij opleiding A werkt hoeft beslist geen succes bij opleiding B te zijn. Nog specifieker is het meten op student niveau, dat moet gewoon willen we maatwerk leveren, dus laten we de juristen er dan ook maar gelijk bij betrekken, want naast dat er veel kan hebben we natuurlijk ook met de privacy wetgeving te maken..... Wanneer we echter de data op een goede manier ter beschikking hebben, kunnen we er ook wat mee, denk ik. Makkelijk is dat allemaal niet, wel een klus om eens goed de tanden in te zetten.

En dan vertalen naar beleid, wat decentraal en wat (nog) centraal. Maar…. laten we niet vergeten dat het toch echt op de werkvloer moet gebeuren, dus beloon daar de innovatieve ideeën en probeer die meer generiek te maken bij gebleken succes! Daag studenten uit om gewaagde experimenten uit te voeren, faciliteer dat..

Kortom er is en blijft genoeg te doen (ik ga zo even mijn nieuwe smarttop met mijn 3D printer printen en via mijn Ipad 3 connection ff vol “storen bij iTunes”).

Ik ben dan ook weer heel benieuwd naar de komende bijdragen in dit Multi Blog. Kom op blijf signaleren, prikkelen en uitdagen. Heerlijk!